De Tachtigers wilden de literatuur vernieuwen omdat ze zich wilden afzetten tegen eerdere generaties en omdat ze op deze manier jonge schrijvers de kans konden geven om hun talenten te laten zien, omdat zij afgewezen werden door de traditionele tijdschriften en ze zo dus niet de kans kregen om hun talenten te tonen. De Tachtigers vonden dat de literatuur wel een nieuwe opschoning kon gebruiken en daarom richtten ze het tijdschrift De Nieuw Gids op.
Dit tijdschrift werd belangrijk omdat het diende als een platform voor nieuwe denkbeelden op het gebied van literatuur, wetenschap, politiek en maatschappij. Het tijdschrift was opgericht omdat de jongere generatie genoeg had van de literatuur waarin alles ging om de zedenprekende boodschap. Ook waren ze het zat dat het grootste deel van de schrijvers zich beperkte tot onderwerpen als liefde, deugd en geboorte. De jongere generatie wilden ook hun literaire bijdragen en ideeën verspreiden, maar dat ging niet echt goed. Daarom richtten ze in het najaar van 1885 De Nieuwe Gids op zodat zij daarin hun ideeën en literaire bijdragen konden verspreiden.
De jongere generatie die de literatuur wilden vernieuwen werden ‘De Tachtigers’ genoemd. De belangrijkste vertegenwoordigers van De Tachtigers waren: Willem Kloos, Frederik van Eeden, Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey, Jacques Perk en Herman Gorter omdat zij zich verzetten tegen de behoudende en ouderwetse houding van de tijd waarin ze leefden.
Omdat de jongere generatie de literatuur wilden vernieuwen werden er natuurlijk eisen gesteld aan de nieuwe literatuur. Een van deze eisen was dat de auctoriale verteller in een roman die duidelijke voorkeuren had en die commentaar gaf op de intriges, moest worden afgeschaft. Ook moest een roman neutraal zijn, dus zonder standpunten die vooraf al bepaald waren. De schrijvers zochten ook in de taal naar vernieuwing, maar het introduceren van grove taal en spreektaal was niet genoeg. Daarom moest er een taal gemaakt worden die ook tegen de kleine details van impressies kon.
Een persoon die zich later aansloot bij De Nieuwe Gids was Lodewijk van Deyssel. Hij werd vooral bekend door zijn roman Een Liefde uit 1887. Dit boek deed veel stof doen opwaaien, omdat er erg uitdrukkelijk werd geschreven over seksualiteit. Zijn bevriende collega-schrijvers van de kring rond het tijdschrift De Nieuwe Gids hadden zelfs moeite met dit boek.
Volgens Lodewijk van Deyssel moest de nieuwe literatuur voldoen aan een paar kenmerken, maar er was één belangrijk kenmerk waar hij naar zocht. Dat belangrijke kenmerk is dat de proza de lezer bij zijn strot moest grijpen. Hij vond dat proza’s niet meer ‘slap’ of ‘deerniswekkend’ mochten zijn, maar dat ze juist als choquerend gezien moesten worden.
Een medeoprichter van De Nieuwe Gids was Frederik van Eeden. Hij werd voornamelijk bekend door één roman, Van den koele meren des doods. Ook schreef hij sprookjesachtige verhalen zoals De kleine Johannes. Dit sprookjesachtige verhaal paste eigenlijk niet goed bij de ideeën van de Tachtigers, want het was meer een lofdicht aan de verbeelding en aan de natuur, maar ook propageerde het een keuze voor de spiritualiteit en de religie.
Lodewijk van Deyssel werd naast zijn roman Een Liefde ook bekend door zijn ‘scheldkritieken’. Dit zijn recensies waarin hij romans belachelijk maakt. Hieronder staat een klein citaat van een van zijn scheldkritieken, je kan het verschil goed zien tussen onze moderne recensies en zijn scheldkritieken.
“Ik heb geen lust om in de stoffige taart van deerniswekkend prozate te happen, waartoe de heer De Chateleux zijn stinkend bittere en vunzig zure gedachtevruchten en het giftige meel van zijn ploertenstijl heeft samengeknoeid.”
In de moderne recensies van tegenwoordig vindt je geen scheldkritieken meer, maar wordt alles op een beleefde manier gekritiseerd. De schrijvers van moderne recensies drukken nog wel hun afkeer of enthousiasme uit over de roman die ze gelezen hebben, maar echte scheldzinnen of scheldwoorden zul je niet meer tegenkomen in de recensies van nu.